Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 13: De geheimen van Orion
1
Onder Floorn zou het geen probleem geweest zijn om
naakt rond te wandelen, maar als Elvin zich in deze streken op de openbare weg
wilde vertonen, moest hij aan kleren zien te komen. Rorin, die nog wat vodden
van floorn-oorsprong aan zijn lijf had, zou wat moeten kapen hier of daar. Hij
was op verhaal gekomen sinds Elvin en Marente hem van de drogdemonen hadden gered
en scheen niet meer bang. Hij liet Elvin achter onder de wilg en trok erop uit.
Een glas of vier later, Elvin was ingedommeld, was hij terug. Hij was nu zelf
gekleed in een eenvoudig rood boerenbuis met een riem eromheen, een strakke grijze
broek en een grijze muts. Hij zag eruit als een schriel uitgevallen boerenjongetje.
Voor Elvin had hij, tot diens ergernis, alleen een mouwloze jurk van verschoten
bruin linnen van een waslijn weten te gappen. Elvin trok hem aan en pakte Rorins
riem af, zodat hij de jurk erdoorheen kon trekken en de jurk voor een hemd door
kon gaan. Toch was het niet genoeg. Mensen liepen niet zonder beenbekleding. Daarom
liet hij Rorin lange koorden van rietstengels vlechten, die hij zelf met verlepte
haagwinderanken in elkaar zette tot sandalen en beenkappen. Toen hij ze aantrok,
zag hij eruit als een berooide dagloner, een mensensoort die je in het welvarende
Bergamon weinig tegenkwam, maar er zat niets anders op.
Ze overnachtten bij de beek en deden hun avondmaal met bramen. De volgende dag
keerden ze terug naar de weg die langs de zuidgrens van het rijk naar het westen
voerde. Degenen die ze onderweg tegenkwamen, beschouwden hen inderdaad als arme
boerenjongens. Mensen te voet groetten kort en zonder veel interesse, ruiters reden
hen met een knikje voorbij en het enige rijtuig dat ze zagen had de blinden
gesloten. Ze vermeden de hofsteden, sliepen maar enkele uren per nacht en
schoten flink op. Het was stil nazomerweer, heel geschikt voor een voettocht,
en op de avond van de derde dag zagen ze in de verte op een heuvel de palts
liggen die het middelpunt vormde van de heerlijkheid Orion.
`Laten we een boom opzoeken en gaan slapen’, zei Elvin. `Dan komen we morgenochtend
uitgerust aan. Ik weet niet of Taris al naar het huis van zijn vader is teruggekeerd,
maar we zullen hoe dan ook wel welkom zijn. Ik ben benieuwd of Galdin er nog verblijft,
en wat het toch is dat hij mij wil laten zien.’ Want hij had Rorin onderweg over
zijn belevenissen verteld.
Ze maakten het zich gemakkelijk in een kastanje die nog niet al zijn blad verloren
had, en knabbelden op de hazelnoten die ze onderweg gevonden hadden. In de schemering
kregen ze gezelschap van een stel spreeuwen, die de kastanje kennelijk hadden
uitgekozen om zich te verzamelen voor hun najaarstrek. Het werden er steeds meer,
maar ze lieten de floorn met rust en hun gekwetter deerde Elvin niet. Hij viel
in slaap.
In zijn droom waren het floorn die kwetterden en kakelden. Ze sjorden en
trokken aan Elvin en wezen naar iets dat hij niet kon zien. Weer viel het
hem op dat er geen poppen en groenlingen bij waren, en ook dat deze floorn
zo ernstig keken. Er dreigde een groot gevaar, en ze schenen te willen dat
hij het afwendde, maar hij begreep niet wat er van hem verwacht werd en
waaruit het gevaar bestond. Toen kwam uit de drom plotseling de oude Yondin
naar voren, geflankeerd door de bijna even eerbiedwaardige Honvin en Womin.
Met een schok van vreugde herkende Elvin de raadsleden van zijn eigen kloon. Maar
Yondin bracht zijn gezicht vlakbij het zijne en keek hem doordringend aan.
Jij bent erop uitgestuurd om ons volk te redden, zei hij zonder zijn smalle
lippen te bewegen, al dacht je dat het om louter kennis ging. En wat heb je
van je taak terechtgebracht? Zelfs de kennis die je vergaarde is verloren
gegaan. Wie is Aza, Elvin? Met een schreeuw werd Elvin wakker.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |