Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 10: De Zonnekoning
2
Elvin opende de muurkast en tuurde
naar binnen. De kast was leeg, op wat planken na. Toch hoorde hij het kreunen
nog; het leek van de andere kant van het schot te komen. Hij tikte tegen de
dunne houten wand. Het kreunen verstomde. Elvin tikte nog eens. Stilte. Toen werd
er terug geklopt, aarzelend, zachtjes. Even later was Elvin op de gang.
De kamer naast die van hen was op slot. Op zijn kloppen kwam geen antwoord. Elvin
keek om zich heen. Hij was niet handig met gereedschap, maar misschien zag hij iets
dat hij kon gebruiken. Meer dan een vaas stoffige droogbloemen op de vensterbank was
er niet te bekennen. Hij ging zijn eigen kamer weer in. Weer kroop hij in de kast,
weer klopte hij op de wand, en weer werd er terug geklopt.
`Wie is daar?’ vroeg hij op gedempte toon.
Geen antwoord. Wel werd het kreunen luider. Elvin bedacht zich niet. Hij opende
het raam, leunde voorover en zag dat hij zich boven een kleine, netjes aangeveegde
binnenplaats bevond. Biertonnen stonden tegen de wand, wijnvaten ernaast. Uit een
openstaande staldeur klonk het schrapen van hoeven en het briesen van een paard.
Maar op de binnenplaats was niemand. Aan zijn linkerhand stond het venster van de
aangrenzende kamer open. Elvin zat al op de vensterbank. Lenig en vlug stond hij
op, klemde zich vast aan het raamkozijn en zwaaide zijn been naar de andere
vensterbank. Even later was hij binnen.
De kamer was precies hetzelfde als die van Taris en hem, alleen was alles in
spiegelbeeld. Een muurkast zat in de hoek die aan hun kamer grensde. Elvin probeerde
hem te openen. Maar toen hij de grendel eraf had geschoven, kwam er nog geen beweging
in. Toen pas zag hij het zware beslag en het hangslot eraan. Het zag er nieuw uit;
misschien had de bewoner van de kamer het slot aangebracht.
Nu moest hij toch echt op zoek naar gereedschap. Elvin onderzocht de kamer. Er stond
een houten reiskoffer met koperen beslag, die niet goed dichtzat. Zijden, fluwelen
en brokaten stukken stof hingen er slordig uit. Op het tafeltje naast het eikenhouten
bed stond een tinnen, met robijnen ingelegde beker, waarin nog een restje wijn zat.
Elvin schoof de lade open. Geen sleutel, alleen een merkwaardig ogend instrument
van koper waar Elvin het doel niet van kende. Hoewel hij het ongaarne deed, en hij
het niet gedaan zou hebben als het kreunen uit de kast niet aanhield, dacht hij
dat er niets anders opzat dan de reiskoffer te onderzoeken.
Toen viel zijn oog op het deksel van de drinkbeker, dat op de grond was gerold. Het
was rijk bewerkt, en liep uit in een soort platte punt met aan weerszijden krullen.
Hij probeerde hem in het sleutelgat van het hangslot te steken. Het paste. Hij draaide,
wrikte en wrong, maar hij kreeg geen grip op de palletjes van binnen. Net wilde hij
het opgeven, of er knarste iets. Elvin greep het deksel stevig beet en wrikte de punt
om. Even later sprong het slot open.
Ook in deze kast was het donker, en eerste meende Elvin dat ook deze leeg was. Toen
zag hij de halfopen koffer, en de gedaante erin. Hij boog zich erover heen. Toen
slaakte hij een kreet.
In de muurkast lag, gekneveld en aan handen en voeten gebonden, een jonge floorn.
Zijn grote ronde ogen keken angstig naar Elvin op. Hij was klein en tenger en
mager; en toen Elvin hem uit de kast gesleept had en koortsachtig aan de touwen
om zijn polsen begon te prutsen, zag hij dat hij nog heel jong moest zijn, een
pop nog, want zijn huid was strak en geelgroen, en gaf nog een beetje licht. Hoe
ter wereld kwam dat hulpeloze wezen in een kast in een herberg in Sol terecht?
En wie had er belang bij hem op deze wijze gevangen te houden? Wist die wreedaard
niet dat hij deze toestand niet lang zou volhouden? Nog één dag, en dit floornekind
zou zijn verstorven.
Zodra Elvin touwen en knevel los had, vroeg hij: `Wie ben je? Wie heeft jou dit
aangedaan?’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |