Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 9: Een opdracht voor Taris
2
Elvin probeerde niet op lichaamsdelen te
stappen bij zijn tocht omhoog. Hij zette zijn voeten zo veel mogelijk neer op
stukken rots en brokken ijs, maar soms bracht zijn geringe gewicht die toch aan
het rollen, zodat de lijken ook begonnen te schuiven. Hij gleed uit, veroorzaakte
een kleine lawine en raakte bedolven... Op hem lag iets dat week en lauwwarm
aanvoelde en dat toen hij het van zich afduwde de buik van een man bleek te zijn.
Zijn kleding was blauw, zag Elvin. Hij krabbelde overeind, en zag dat hij nu lager
stond dan daareven. De berg was breder en platter geworden; hij zou een nieuwe
stapeling moeten maken om de opening te bereiken. Tot zijn eigen afschuw was hij
even later bezig met lijken te zeulen.
De rest van zijn levensdagen zou Elvin zich deze klim herinneren als de
weerzinwekkendste gebeurtenis die hij ooit had meegemaakt. Floorn hadden weinig
ervaring met dode lichamen; een floorn aan het eind van zijn leven verdroogde
en vervloog, tot er zo weinig van hem over was dat hij zich kon laten meevoeren
op de wind. Soms gebeurde het dat het nervendunne overschot ergens in een
boomkruin bleef hangen, waar spinnen het gebruikten om hun nesten in te maken,
maar meestal verviel het tot stof in de lucht. Floornbloed was dun, lichtgroen
en vluchtig, verdampend in de minste bries of zonnestraal. Niet dik en stroperig
zoals het goedje dat hij nu aan zijn handen en kleren kreeg. Gelukkig verjoeg
de luchtstroom van boven de smerige geur, en naarmate hij dichter bij zijn doel
kwam, nam ook zijn wanhoop af.
Eindelijk kon hij zijn vingers in de holten in de rots klemmen. Hij klauwde zich
omhoog, zette zich voor de laatste keer af en greep naar een rotspunt bovenaan.
Onder hem zakte zijn afgrijzenwekkende trap rommelend ineen. Elvin kon alleen
maar hopen dat de stenen nog een soort graf zouden vormen voor de ongelukkige
mannen.
Met inspanning van zijn laatste krachten wist hij zijn ellebogen op de grond te
leggen. Nog half in het gat hangend, rustte hij even uit. Maar niet lang daarna
keek hij om zich heen; het was helemaal niet zeker dat hij hier veilig was. Er
was evenwel geen onraad te bespeuren. Hij haalde diep adem en werkte zich verder
uit de opening. Hijgend bleef hij zitten. Zelfs voor een floorn was de inspanning
buiten proportie geweest.
Hij bevond zich lager dan de plek waar hij naar beneden was gevallen, op een helling
die uitzag op het noordwesten. In de verte baadden de landerijen van Bergamon in
de zonneschijn; hierboven woei een ijzige wind. Elvin nam de omgeving in zich op
zoals een floorn dat gewoon was: met inbegrip van geluiden, geuren, wind en vochtigheid,
en de zwakke uitstraling van leven en bewustzijn zoals zelfs het kleinste insect
die aan zijn omgeving meedeelt. De motten, voelde hij, waren al een flink stuk
verderop. Mensen waren hier enige tijd geleden voorbij getrokken, niet alleen de
mannen die hij had gehoord, maar ook anderen. Zijn hoop dat Aza’s gezelschap hier
nog voorbij moest komen, vervloog.
Hoewel de noorderhelling bar en kaal was, rook hij dat aan de andere kant, waar
meer beschutting was, kruiden en laag struikgewas groeiden, waartussen konijnen
en dwerggeiten een schamel bestaan vonden.
Hij zat op enige afstand van een breed pad, misschien wel een weg. Opgestapelde
stenen langs de randen gaven aan dat hier regelmatig onderhoud plaatsvond - kennelijk
had Bergamon minder te lijden gehad van de voorbije oorlog. Verderop zag hij de
weg opnieuw tevoorschijn komen, en toen zijn ogen aan het licht gewend waren, bespeurde
hij plotseling ook een verzameling kleine stipjes die zich langzaam bergafwaarts
bewoog. Dat moest Aza met haar gezelschap zijn! In zijn geheugen flakkerde iets op
over Aza... iets dat hij ooit gelezen had... Maar het was Taris aan wie hij gehecht
was, Taris die hij niet in de steek wilde laten.
Elvin haalde de brief van onder zijn hemd vandaan. Het was tijd om hem te lezen.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |