Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 9: Een opdracht voor Taris
1
Zelfs de gedachte aan roepen stokte. Verbijsterd staarde Elvin naar boven. Het
werd hem duidelijk dat er lichamen de grot in waren geworpen, of liever: in een
graf dat lukraak in de sneeuw was gehakt. De rest van de sneeuwlaag was ingestort,
en nu lagen de lijken in de grot verspreid, de hoofden los van de rompen.
`En dit ligt daar ook goed’, klonk de kille, meedogenloze stem weer. Ook die
stem had Elvin eerder gehoord, maar hij kon hem nu niet thuisbrengen. Door
de spleet kwam iets naar beneden gedwarreld, een stuk papier misschien. Het
zeilde heen en weer als een schommelschuitje zoals die waar jonge floorn dol
op waren, tergend langzaam dalend tot het landde op het hoofd van
Windar. Gruwelend van het bloed eronder raapte Elvin het met twee vingertoppen
op. Het was dikker dan zomaar een stuk papier; het was een brief. De dikke zegels,
misschien blauw of groen van kleur, waren verbroken. Elvin kon in het halfdonker
niet lezen aan wie de brief gericht was.
Boven gniffelde iemand.
`Meneer Taris zal flink zijn best moeten doen wil hij zijn post
nog ontvangen.’
Geschrokken tuurde Elvin naar de gedode mannen in de grot. Was
Taris onder hen? Maar de afgehakte hoofden waren te veel met bloed
besmeurd om ze in het halfduister te kunnen herkennen.
`Het is een opschepper’, antwoordde de eerste stem. `Jammer dat
we hem niet te grazen mogen nemen. Maar je hebt weer even genoeg
bloed geroken, Brak. Geef toe: we hebben onze portie voor vandaag weer gehad.’
De stemmen verwijderden zich. Elvin was blij dat hij niet om hulp
geschreeuwd had. Opeens wist hij weer waar hij de stemmen eerder
gehoord had: ze behoorden aan mannen uit Aza’s gevolg. Ze zouden hem
zonder het minste gewetensbezwaar gedood hebben; iets waar ze kennelijk
van genoten. Tenslotte wist niemand dat hij zich hier bevond, en aan Aza’s
bescherming had hij onder deze omstandigheden niets. Hij stopte de brief
onder zijn buis, dat deerlijk gescheurd en gehavend was tijdens zijn
pogingen het dak te bereiken. Wat was er boven gebeurd terwijl hij zich een
weg zocht door de onderaardse spelonken? Zijn nieuwsgierigheid gaf hem nieuwe
kracht.
Het instorten van een deel van de zoldering had gevolgen gehad. Vlak onder
de spleet was nu een hoop ontstaan, een opeenstapeling van stukken rots, brokken
bevroren sneeuw en lijken. Als Elvin zijn afkeer zou kunnen overwinnen, zou hij
zich misschien van de top een weg kunnen banen naar de buitenwereld... Hij sloot
zijn ogen. Er was een andere manier waarop een floorn zich kon verplaatsen. Als
hij zich een sterke voorstelling maakte van de plek waar hij wilde zijn, kon hij
er in een oogwenk heen - springen, vliegen? Nee, hij kon er eenvoudig in een
oogwenk zíjn. Er was maar één voorwaarde: dat hij de bewuste plek eens in zijn
leven eerder gezien had. Want hij moest zich die plek tot in alle details voor
de geest kunnen halen. Het was niet onmogelijk dat hij ooit langs de weg boven
hem gereisd had; hij moest Saga destijds vanuit het noorden hebben betreden. En
er was in deze streken maar één pas, één weg.
Maar het probleem was zijn geheugen. Hij wist nu eenmaal bijna niets meer van
de tijd vóór hij in het Ven der Vergetelheid was gevallen. Soms kwam er plotsklaps
iets terug, zoals de herinnering aan Windar, de hoofdman van de krijgslieden van
koning Oswel. Maar zulke herinneringen kwamen bij vlagen, en waren misschien wel
onbetrouwbaar. Er zat niets anders op dan de gruwelijke klim naar boven te beginnen.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |