Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 2: Het huis van de ziener
1
De herberg was, omdat hij aan een handelsroute
lag, groot en van veel gemakken voorzien. Maar toen Elvin zijn paard op stal had gebracht
en de gelagkamer betrad, was hij teleurgesteld te merken dat er het gezelschap met weinig
égards behandeld werd. Het uniform van de dienaren - ze hadden hun borstkurassen afgelegd,
die nu een slordige hoop vormden in een hoek naast de haard - scheen geen verschil te maken.
De beste tafels, de beste spijzen, waren voor de kooplieden bestemd, die in hun rijke kledij
en met hun harde stemmen de sfeer bepaalden. Twee diensters, een mollige en een magere,
gingen onafgebroken met de schenkkan rond en droegen vleesschotels en brood af en aan.
Maar voor de dienaren van de koning was een achteraftafel goed genoeg, en toen ze eten
bestelden, kregen ze een eenvoudige pot brij van groenten, bonen en gort, met stukken
grof brood om het eruit te scheppen. De kooplieden dronken bier en dat was ook wat de
dienaren van de koning prefereerden, maar Elvin kon geen bier verdragen. Toen hij om wijn
vroeg, lachte Windar hem hartelijk uit, en hij kreeg water voorgezet dat van niet al te
beste kwaliteit was; waarschijnlijk kwam het uit een vervuilde put. Al met al was er
weinig voor een floorn om vrolijk van te worden.
Het enige voordeel was, dat het bier de tongen van de dienaren losser maakte. Elvin
zat ingeklemd tussen Taris en Morse, en vooral de laatste zat zó breeduit, dat
Elvin niet eens zijn ellebogen kon bewegen. Hij zat daarom maar stilletjes te
luisteren, zonder te eten of te drinken, en probeerde uit de gesprekken op te
maken wat de opdracht van de dienaren was en welke van hen zijn toekomstige
metgezel zou zijn. Met het vloeien van het bier, werd het taalgebruik grover.
Elvin verwenste zijn gevoelige natuur, die hem steeds afleidde van wát er gezegd
werd, omdat hij zich zo stoorde aan hóe het gezegd werd. Hoe dan ook zou deze kwelling
niet lang duren. Tot aan de grens, dan zou hij met één persoon overblijven die als
vertrouweling van de koning toch wel een fijnerbesnaarde aard aan de dag zou leggen.
'Nog twee van die verdomde dagen', zei Taris naast hem, en hij schepte met zijn
brood nog eens een flinke berg prut op. Hij nam een paar happen, en het viel
Elvin op dat hij hetzelfde stuk brood nóg eens in de pot doopte.
'En dan nog terug', zei Morse, met zijn elleboog in Elvins ribben.
'O ja, terug', zei Taris.
'Je kan dat veulen van je wel vergeten', zei Zendar van de overkant van de
tafel, met een knipoog naar Elvin. `Dat heeft een ander allang ingepikt.
Een koningsveulen, wat dacht je!’
Morse vloekte.
'En dat terwijl maar één van...' Zendar kreeg een por in zijn zij van een
man die het evenbeeld was van Morse, met even behaarde handen en een even
grofbesneden gezicht. Hij werd Moftar genoemd.
'Die waffel van jou brengt je nog eens in moeilijkheden', zei Moftar. Elvin
probeerde te doen alsof zijn belangstelling níet gewekt was. Hij speelde met
een broodkorst, die hij in kleine stukjes brak.
`Wat zei hij dan?’ vroeg Taris, wat hem op een minachtende blik van de man
tegenover hem kwam te staan. Hij herhaalde zijn vraag.
'Wat een bastaard als jij in het uniform van de koning doet, is me trouwens
ook een raadsel', zei Moftar. 'En zit niet zo in het eten te kwijlen.'
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |