Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 6: Werefried en Lavendel

12

Een windstoot rukte de deur open. De nachtvlinders fladderden naar buiten, het stro naast de vuurplaats woei op, de vlammen flakkerden wild - toen had de bewoonster van het huis de deur weer dichtgeduwd.
`Lavendel?’ vroeg Elvin terwijl hij ging zitten en een beker warme wijn aanpakte; er zat werkelijk lindehoning in. `Wie is dat?’
Het vrouwtje (de Ziener?) giechelde.
`Je mag het niet weten’, zei ze. `Niemand mag het weten. Ook Werefried de Wijze niet. Aza is razend dat ik het hem ingefluisterd. O, ik niet in persoon. Ik heb alleen het geroddel in haar kamp een beetje aangewakkerd.’ Ze doopte haar pollepel in de ketel en schonk Elvin nog eens bij, hoewel zijn beker nog lang niet leeg was.
`Maar wie is zij dan, die jonkvrouw van wie u spreekt?’ vroeg Elvin. Eigenlijk drong zich een andere vraag op: en wat heb ik met haar te maken? Het vrouwtje gedroeg zich alsof ze hem uitgenodigd had, en daar begreep hij nog minder van.
`Lavendel Natas, kroonprinses van Karmel, jonkvrouw van Jessu’un te Nebel. Zoveel namen en niemand heeft van haar gehoord... het is treurig, en dat is het.’ Het vrouwtje zag er echter helemaal niet treurig uit. Ze dronk met kleine slokjes van haar kruidendrank en keek Elvin van boven de rand van de beker met kiene kraaloogjes aan.
Elvin schudde zijn hoofd; het zei hem allemaal niets. En hij had geen idee wat hij met dat alles te maken had.
`Wie zijn herinneringen is verloren kan niet te kieskeurig met nieuwe kennis omgaan, vind je wel?’ vroeg het vrouwtje op gezellige toon, alsof ze het over het weer had. `Voor zover jij weet zou ze je zuster kunnen zijn, of je moeder.’
`Floorn hebben geen zusters en moeders, dat weet iedereen’, zei Elvin geërgerd. Hij begon er spijt van te krijgen dat hij dit huis was binnengegaan.
Van de vliering klonk een zachte kreet. Angstig, maar niet als een vraag om hulp. Het vrouwtje klom de ladder weer op en kwam even later weer naar beneden, terwijl ze met een hand een sierlijke gestalte naar beneden hielp. Het meisje was slank en blond, gekleed in een lavendelblauw gewaad, en toen ze zich aan de voet van de ladder omdraaide, zag Elvin dat haar ogen dezelfde ondoorgrondelijke kleur hadden. Maar er ontbrak iets aan haar blik, alsof ze blind was. Dat zou de zorg verklaren waarmee het vrouwtje haar naar de bank leidde en naast de floorn deed neerzitten. Ze gaf het meisje een aardewerken kom, doopte haar pollepel weer in de pot en goot wat van de drank in de kom, waarbij ze morste over de tengere vingers die hem vasthielden. De damp sloeg van de vloeistof af, die kokendheet moest zijn, maar het meisje gaf geen krimp, knipperde niet eens met haar ogen.
Een van de sneeuwwitte vogeltjes, die van Elvins schouders waren opgevlogen toen de stormvlaag de deur openrukte, fladderde door de ruimte en streek neer op de rand van de vliering. Jonkvrouw Lavendel - wie ze dan ook was - volgde het diertje met haar blik en zocht toen naar zijn kameraadje. Blind was ze dus niet. Waarom had ze dan Elvin niet één keer aangekeken, sloeg ze geen acht op de slapende schijngestalten en ontmoetten haar lichte ogen zelfs niet één keer die van haar weldoenster? Elvin stond op, maakte een Florijnse buiging en noemde zijn naam. Hij liet na haar de rug van zijn hand te bieden om aan te ruiken; dat zou ze wellicht niet begrijpen. De jonkvrouw gaf geen enkele reactie.
`Verwacht geen antwoord’, zei de bewoonster van het huis. `Ze is stom, deze ongelukkige dochter van Vrouwe Aza.’


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision