Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 2: Het huis van de ziener
9
Hij hoopte dat Flux' hoeven geen al te duidelijke
sporen hadden achtergelaten in de mossige grond. Ze waren allebei licht, de merrie en hij,
en het mos was, zo ver van de stad, levenskrachtig.
'Een spoor!' hoorde hij in de verte roepen, en de moed zonk hem in zijn laarzen. Hij wilde
zich al gewonnen geven, richtte zich half op, toen hij merkte dat het geschreeuw van de
mannen zich verder van hem verwijderde. Dit was een kans, en waarschijnlijk de enige die
hij krijgen zou. Als plaats om zich te verbergen was de kuil waardeloos, hij joeg Flux
snel overeind en stak met haar een klein heideveld over. Rennend, bijna zo snel als het
briesje dat was opgestoken. Aan de andere kant verhieven zich een paar kleine heuvels; het
bosland lag golvend daarachter. Elvin repte zich met zijn paard tot tussen de heuveltjes
en gebruikte die als dekking om de bosrand te bereiken. Hij liet Flux in rechte lijn voortstappen
terwijl hij zelf her en der kleine ontdekkingstochten ondernam, hellingen oprende en bosjes
onderzocht. Als hij zich niet vergiste zouden hier kleine ravijnen van leemgrond zijn,
waar de grond was afgekalfd onder de boomwortels. Als hij zo’n afkalving kon vinden waar
een paar stevige bomen voor stonden, ergens tegen een helling - dan zouden ze zo snel
niet gevonden worden.
Hij had gelijk, of geluk: hij vond een groepje sparren waarachter
de heuvelwand was afgebrokkeld en de okerkleurige leemlaag zichtbaar
werd; bovenaan de helling hielden boomwortels de grond nog vast zodat
die laag de uitholling overhuifde en bijna een soort grot vormde.
Van bovenaf zouden ze onzichtbaar zijn als ze zich tegen de wand drukten,
en het bosje sparren onttrok hen aan het gezicht van de andere kant.
Alleen iemand die zich op gelijke hoogte met hen voortbewoog, zou hen kunnen
zien staan.
Elvin hoefde de merrie niet te vragen stil te zijn, dat was ze uit zichzelf. Hij
groef een handvol leem uit de wand en smeerde het in haar vacht om haar een
schutkleur te geven. Intussen luisterde hij scherp. Het gehoor van een floorn
reikte verder dan mensenoren, maar hij hoorde, behalve wat vaag roepen in de
verte niets alarmerends.
'Hier blijven we', zei hij zachtjes tegen het paard. 'Als we bewegen, vallen
we meer op.' Hij maakte het zich gemakkelijk in de uitholling en keek toe hoe
Flux kauwde op wat uitgedroogde rozebottels en de jonge uitlopers van de
sparren. Het was vredig in het bos, met de talrijke onbestemde geluiden van
dieren die zich voorbereidden op het broed- en werpseizoen.
Het was een goede tijd om na te denken. Een floorn deed doorgaans niet graag twee
dingen tegelijk. Er was een tijd om te slapen, een tijd om te eten, een tijd
om te werken, een tijd van ontspannen, en er waren pozen die zich leenden voor
reflectie. Reed Elvin paard, dan rééd hij; hij genoot van het voortgaan, genoot
van de reactie van zijn eigen spieren op de bewegingen van het paard; hij hoorde
alle geluiden, rook alle geuren, voelde de minste verandering van temperatuur
en wind. Hij zag het kleinste detail in het landschap. En dat alles nam hij in
zich op. Sommige mensen beschouwden de floorn daarom als traag. Traag en ongevaarlijk.
Elvin ontleedde zijn situatie kalm en systematisch. Hij was gevlucht omdat hij voelde
dat hij gedwongen was tot iets dat onheil zou brengen. Wat? De Mensenkoning wilde
hem dwingen zich bij zijn volk te voegen. Waarom? Om te weten op wat voor manier
dat rampzalig zou kunnen zijn, moest hij weten welk belang Oswel de Eerste had
bij het vinden van dat kleine, onbeduidende volk. De Floorn bezaten goederen,
landerijen noch macht, en de kleine hoeveelheid Florijns goud die ze bewaarden
kon nauwelijks aantrekkingskracht uitoefenen op een rijke vorst als Oswel van
de Sagaren. Toch waren macht en rijkdom de voornaamste zaken waarvoor de inwoners
van Saga zich, bij zijn weten, interesseerden.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |