Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 8: De vlucht van de motten

8

`Waar ligt Sol?’ vroeg Elvin nieuwsgierig.
Taris wuifde vaag naar het noordwesten.
`Te ver weg om te kunnen zien.’
`En Orion, jouw heerlijkheid?’
`Verder naar het westen, aan de voet van de bergen. Hemelsbreed waren we er niet zo ver van af toen we door het Bos van Dalen dwaalden.’
`Ga jij daarheen?’ vroeg Elvin, plotseling ongerust. Stel je voor dat zijn kameraad naar huis wilde, en dat Aza Elvin zou beletten hem te volgen!
`Ben je de Lus vergeten?’ vroeg Taris scherp, terwijl hij zich naar hem omkeerde. `Ik moet bij Aza blijven, of ik dat nu wil of niet. En jij ook.’
`Ze heeft om míj geen Lus geworpen’, zei Elvin, `en ik betwijfel of dat zou werken.’
`Jij boft toch maar’, zei Taris sarkastisch. `Hoe dan ook, we gaan mee naar Sol, en sinds ik de boodschap over het huwelijk heb gehoord, lijkt me dat maar het beste ook. In het belang van mijn heer, koning Oswel. Want ongeacht haar fraaie titels vertrouw ik die Aza voor geen kievietsei.’
Op dat moment verborg een wolkenmassa die op de westenwind kwam aanjagen het uitzicht, en omdat ze onbeschut stonden, werden ze bijna van de voet geblazen.
`Laten we maar gauw naar beneden gaan’, zei Taris.
Een kreet weerklonk, ergens achter hen. Het was een meisjesstem die Elvin nog niet eerder had gehoord, maar het kon niemand anders dan Lavendel zijn. Iets moest haar uit haar onverstoorbaarheid hebben gerukt. Het meisje was niet te zien.
Taris was al terug gerend, de bocht om de uitstekende rots weer om. Elvin vloog hem achterna. Van de rotswand maakte zich een sluier los, een gordijn van motten, die warrelend op de wind een duikeling maakten naar een spleet in de ijsvlakte. Nog een kreet klonk op, en die kwam uit de kloof. Elvin liet zich op zijn buik vallen, schoof een eindje door en kon zich nog net op tijd vastklampen aan een uitstekende kei. Hij tuurde naar beneden. Een mengeling van wit en grauw danste voor zijn ogen, en de wild fladderende motten maakten het er niet beter op. Maar tussen de grijstinten ontwaarde hij duidelijk het lavendelblauw van de mantel van Aza’s dochter, die met gespreide armen voorover op een verijsd, hellend vlak lag. Ze leek langzaam naar beneden te schuiven, naar de diepte die zich daaronder in paarse schaduwen verborg.
Elvin aarzelde geen seconde. Hij rukte het magische steentje onder zijn kleren vandaan - het was weer dofzwart van kleur - en wierp het naar beneden. Tijdens de val vormde zich een koord, dat hij stevig in zijn linkerhand hield. Het steentje kletterde op de uitstekende punt waarop Lavendel lag, stuitte op en verdween in de diepte.
`Pak het vast!’ riep Elvin, `pak het koord vast!’ Het meisje keek niet op of om, maar ze gehoorzaamde wel. Kennelijk verstond ze Sagaars. `Hijs het nu op tot je het steentje hebt!’
Ook dat deed Lavendel braaf. Het duurde erg lang voordat ze het in handen kreeg; het toverkoord lag in brede lussen naast haar op het ijs.
`Sta niet op! Bind het uiteinde om je middel. Nee, blijf liggen!’
Het was verwonderlijk hoe volgzaam Lavendel, die toch van koninklijke bloede was, zijn aanwijzingen opvolgde. Voorzichtig schoof ze het steentje onder haar buik door en slingerde het om haar rug tot er een lus was gevormd. Maar om die vast te knopen moest ze beide handen gebruiken, en zodra haar armen het contact met het ijs verloren, begon ze naar voren te schuiven, de afgrond in.


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision