Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 16: De Hellemui

5

Elvin droeg het zware pak op zijn rug, vol spullen waarvan Taris en Airam hadden geoordeeld dat zij ze nodig zouden hebben, maar waarvan hij zelf het nut betwijfelde. Floorn plachten zonder bepakking te reizen. Zij gebruikten wat ze vonden op de nieuwe plek en deden het zonder wat ze hadden achtergelaten op de oude.
Ze namen de weg van de marmerrijders naar het zuiden; eigenlijk niet meer dan een diep uitgesleten karrenspoor. Zijn nieuwe reisgezellin was zwijgzaam, al klaterde haar lach af en toe op als ze de buiteling van een paar late vlinders gadesloeg of een vis zag springen in het stroompje dat langs het pad liep. Ze was gekleed als een boerenmeisje; een kapje met brede huif verborg haar opvallende ogen en haar opgebonden haren.
Elvin hield een kalm tempo aan; hij hield er zelf ook van om zich heen te kijken en al te haastig reizen zou maar argwaan wekken. Af en toe werden ze ingehaald door een kar, beladen met voorraden: zakken meel en stapels huiden, kookpotten, leren wijnzakken en bossen uien. Sommige streekbewoners hadden kennelijk besloten dat het de komende tijd veiliger zou zijn in de bergen. Op zijn vorige tocht had Elvin her en der op de stenige hellingen schaapherdershutjes gezien waar ze misschien een heenkomen wilden zoeken. Ze riepen elkaar en Elvin het nieuws toe: weer was er een bode langs de wegen gesneld, die het bericht meebracht dat er oorlog was uitgebroken. Maar geen van de vluchtende boeren wist met zekerheid wie de strijdende partijen waren.
Lavendel was evenals Elvin onvermoeibaar, het klimmen scheen haar niet te deren, en als haar tere voeten in de sandalen van hout en grof leer al pijn deden, liet ze dat niet merken. Aan het eind van de middag pas hield Elvin halt op een weitje in een bocht van de beek, die hier onstuimig over de keien stroomde. Aan de rand groeiden braamstruiken die harde, zure vruchten droegen en een paar verspreide rammenassen. Elvin trok de zwarte wortels uit de grond, ritste wat aren van wild eenkoren leeg en voegde de rauwe pitjes aan hun karig menu toe. Lavendel at blijmoedig op wat ze kreeg, al trok ze tijdens het kauwen van de wortels rimpels in haar neus vanwege de scherpte. Elvin zou blij zijn als dit het ergste was dat haar op hun tocht zou overkomen.
Voor ze vertrokken had Airam Elvin de weg ingeprent die Dagaris was gegaan; een andere dan die Werefried had genomen. Een glas of wat voor zonsondergang kreeg Elvin het zijpad in het oog dat ze moesten nemen: het kronkelde tussen twee rotsblokken door steil omhoog en verdween uit het gezicht. Omkijkend of er niet toevallig een kar naderde, glipte hij het paadje in, met Lavendel achter zich aan. Een paar scherpe bochten verder gooide hij zijn pak op de grond in een kleine inham in de rotshelling. Het was een goede plek om de nacht door te brengen, uit de wind en uit het zicht van het marmerrijderspad. Hij waagde het zelfs een vuurtje te maken van droge vlierscheuten; Airam had hem nu eenmaal een vuurslag meegegeven en Lavendel zou misschien lekker slapen op warme soep. Hij beduidde het meisje dat ze bij het vuur moest blijven en trok erop uit om kruiden en knollen te zoeken.
Bij zijn terugkeer hoorde hij een stem. Doodstil bleef hij staan; sprak Lavendel tot zichzelf als ze alleen was? Toen herkende hij het geluid. Met grote sprongen daalde hij af naar de plek waar hij het koninginnetje had achtergelaten. Op haar hurken naast het meisje zonder ziel zat Marente - nee, Maris.
`En wat doet de verloofde van de heer van Orion nu weer in de bergen?’ vroeg hij. Hij had het korzelig willen zeggen, maar hij kon zijn blijdschap niet verbergen. Marente keek op.
`Ik laat me niet terugsturen, Elvin’, zei ze. `Ik kón haar niet laten gaan, ik móest mee!’
`Onmogelijk’, antwoordde Elvin. `Tenzij je bereid bent haar tot in de Onderwereld te volgen.’


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision