Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 3: De ster in het noorden

5

'Hij kan meer dan alleen Zien. Dat heb ik altijd al gedacht.'
Elvin schudde zijn hoofd. Hij had geen idee waarover Taris het had. Die wees nu omhoog. Roerloos in de lucht hing het steentje dat hij omhoog had gegooid, de vlasachtige lijn bungelend in de stevige wind. Taris was bezig hem op te rollen. Hij gaf er een stevige ruk aan; het steentje tuimelde naar beneden en viel aan Elvins voeten. Zonder na te denken raapte hij het op, trok de lijn los en stak het steentje in zijn laars.
'Ja', zei hij maar. Hij had geen idee wie die Ziener was.
Taris was ook gaan zittend, hijgend zoals hij. Toen hij op adem gekomen was, zei hij: 'Ik weet niet hoe het met jou staat, maar ik zou een stevig maal kunnen gebruiken.'
Elvin knikte. Dat had je met Mensen.
'Is er... is hier geen herberg in de buurt?'
Taris schudde zijn hoofd.
'In het zuiden de uitspanning waar we gisteren overnacht hebben. Te ver weg en bovendien terug. In het noorden moet, als ik me niet vergis, ongeveer op deze hoogte een herberg zijn in het Bos van Dalen, langs de handelsweg uit Spor. Maar we zitten nu nog midden in het Avondwoud.'
Een kaart ontrolde zich voor Elvins ogen, een kaart die hij ooit bestudeerd moest hebben. Ze bevonden zich dus in Saga, ten zuiden van het Sluiergebergte. Als het klopte wat Taris zei, moesten ze ten noordwesten van de hoofdstad zijn, ver van de grote wegen. 'Dan zul je je buikriem moeten aanhalen', zei Elvin met iets van boosaardigheid. Nu was hij eens in het voordeel.
'Jij bent een floorn', zei Taris. 'Weet jij geen voedsel te vinden?'
Elvin haalde zijn schouders op.
'Wij eten bijna uitsluitend voor het plezier ervan', zei hij. `Dus ook alleen bijzonder lekkere dingen.’ Hij wees om zich heen naar de ondergroei. 'Ongetwijfeld zitten aan sommige van die planten eetbare, zelfs voedzame wortels. Maar wij geven de voorkeur aan nectar en honing, aan bessengelei en bloesemwafels; van knollen en wortels heb ik geen verstand.'
Taris keek hem aan. Zijn blik was plotseling stekend. Gelijk had hij; Elvin zou hem best wat te eten hebben kunnen aanwijzen als hij daar zin in had gehad. Maar hij had er geen zin in; hij voelde zich de mindere omdat hij niets wist van hun band en het doel van hun reis, en dit was een manier om het evenwicht te herstellen.
Een snuivend geluid deed Elvin omkijken. Tussen de struiken door kwam een vosruin aanlopen, met daarachter aan een zilverachtige merrie. Waren dat hun paarden? Elvin keek Taris onzeker aan. Alsof ze zijn vraag voelde, kwam de merrie op hem toe en duwde haar neus onder zijn arm. Elvin streelde haar. Het was een vriendelijk dier, hoewel het enigszins op zijn hoede was.
Taris sprong overeind.
'We zullen gaan. Het is niet goed om zo dicht bij het Ven te overnachten', zei hij. 'Dieren en andere wezens drinken eruit en gedragen zich onvoorspelbaar. Zelfs als ik een duif of een patrijs zou schieten, zou ik niet van het vlees durven eten.' Nu pas vielen Elvin de forse boog en pijlenkoker op die achter het zadel op de rug van de vos hingen. Wat was Taris voor iemand? Zijn kledij wees op een dienst als wapenknecht; maar welke heer diende hij?
Elvin stond ook op. Hij keek nog één keer in de diepte. Tussen de bomen door ving hij hier en daar een glimp op van het wateroppervlak. Het zag nu donkerblauw.
'Waarom haalde je me eruit?' vroeg hij. 'Het was er mooi...’'


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision