Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 12: Verborgen bedoelingen
9
`O’, zei Marente luchtig, `zó precies heb
ik nou ook weer niet geluisterd. De heraut las een beschrijving van hem voor,
maar nou ja, mijn tante kwam het dak op en ze wou dat ik haar hielp linzen
uit te zoeken dus... Bovendien, het hele land zal nu wel naar hem op zoek
zijn, niemand wil oorlog, dus mij kunnen ze wel missen bij de klopjacht.’ Ze
giechelde. `Al zou ik best voor de grap een ongure snoeshaan willen vangen,
jij niet? Stel je voor dat hij nu voorbijkwam! We zouden hem samen op zijn
nek kunnen springen.’
Een trilling in de grond waarschuwde Elvin dat er een grote menigte
naderde. Hij sprong overeind - het nieuws dat het meisje meebracht betekende
dat hij zich aan niemand mocht vertonen. Anderen zouden zich de beschrijving
wél hebben ingeprent. Dat zij hem had gezien was al erg genoeg; haar babbelzucht
zou hem in gevaar kunnen brengen.
`Het spijt me’, zei hij zenuwachtig, `dank je wel voor de taart en het nieuws,
maar ik moet nu werkelijk verder gaan. In feite moet ik me even terugtrekken...’
Hij wees vagelijk in de richting van de korenvelden langs de weg, die omzoomd
waren met lage keienmuurtjes. Voor Marente was het weer een reden om te giechelen.
`Als je maar zorgt dat ons brood straks niet naar pies smaakt!’ zei ze. `Hé,
hoor jij dat ook? Er komen mensen aan... Een heel leger lijkt het wel. Ga je
daarvoor soms op de loop? Niet nodig hoor, het zijn waarschijnlijk de Rigaren
maar. Die hebben zich aan onze zijde geschaard, tenminste, ze hebben beloofd
ons niet in de rug aan te vallen als Uglon komt. In ruil hebben de Zeven hun
geloof ik het recht gegeven de Aquarius te bevaren. Hoor ze stampen! Het zijn
wel mooie mannen hoor, en onder die snorren heb ik er toch een paar zien
glimlachen... Nou ja, naar een meisje lachen mannen natuurlijk eerder dan
naar jou... Elvin?’
Elvin had het einde van haar overwegingen niet afgewacht, maar had zich uit
de voeten gemaakt. Gebukt rende hij langs een van de keienwallen, tot hij
een strook kreupelhout bereikte die twee akkers van elkaar scheidde. Hier
zat hij ver genoeg van de weg; hij kon zich er makkelijk onzichtbaar maken.
Tegelijk was hij dicht genoeg bij om te zien of het meisje gelijk had. Hij
wist niet wat hij aan die Rigaren had; als hij ooit iets over hun ommuurde
rijk had geweten, was die kennis in het Ven achtergebleven.
Hij zat te laag weggedoken om te zien wat de jonkvrouw uitvoerde. Ze was
in ieder geval niet weggereden, want hij hoorde de paarden briesen. Hij
moest denken aan Flux, die hij bij de Uitgeblusten had moeten achterlaten. Hij
zou wat geven voor het gezelschap van de trouwe merrie. En als het op vluchten
aankwam, zou hij op haar rug tenminste nog een kans maken...
Het leger was nu vlakbij. Het ritmische gestamp van vele laarzen bezorgde Elvin
rillingen. Daar bovenuit klonk het sonore gezang van de krijgers. Hun taal klonk
als het geluid van bijlen in hard hout, als het luiden van een klok, als het
het stampen van hun beslagen zolen op de weg. `Moc dur kabernak, polk toc
kentabont, murc pot kent i dok, porkaton, porkaton.’ Ja, dat waren Rigaren,
en wat ze zongen was maar een marslied, al klonk het angstaanjagend.
Gedempt door het korenveld klonk nu de stem van het meisje op. Ze lachte
luidkeels, en riep: `Hé, stoere binken, kan er geen lachje af? In de stad
keken jullie wel anders! Wij zijn in dit land gewend elkaar onderweg te
begroeten, hoor!’
Er kwam geen reactie van de krijgers. Ze stapten onverstoorbaar door in
een hoog tempo. Opeens slaakte Marente een gil.
`Een floorn!’ riep ze. `Hé, jij daar, wat doe je tussen die soldaten? Daar
hoor je toch niet thuis? Wacht liever hier met mij, er is een soortgenoot
van je in de buurt. Hé kleintje, kom eens!’
De krijgsschaar kwam tot stilstand. Elvin kromp in elkaar. Toen zei een
klein stemmetje: `Een floorn? Toch niet toevallig Elvin Nedergast?’ Het was Rorin.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |