Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 6: Werefried en Lavendel
6
Elvin holde naar de plek waar de
kreet vandaan was gekomen. Taris stond met een van pijn vertrokken gezicht aan
zijn kluisters te rukken.
`Snijd me los, jij miezer van een floorn!’ zei hij. `Snijd die touwen
door!’
`Ik heb geen mes’, zei Elvin zenuwachtig, `maar als ik het had, zou ik
het niet gebruiken. Dit was het plan, weet je niet meer! Je wilt toch
zeker wel ontsnappen aan die duistere dame!’
Nu kreunde Taris, een geluid dat recht uit zijn middenrif kwam en
Elvin de rillingen over zijn rug joeg.
`Maak me los!’ De woorden kwamen tussen opeengeklemde kiezen
door. Zweet parelde op Taris’ voorhoofd, bloed siepelde op de
grond uit de striemen in zijn polsen. Met een bijna bovenmenselijk
geweld bleef hij proberen los te komen - maar de koorden die Elvin
had gevlochten hadden nu eenmaal magische kracht.
`Beul!’ schreeuwde Taris zonder met kreunen op te houden. `Wreedaard!
Slager! Bij Perkamoon, snijd me los!’ Schuimvlokken vlogen van zijn
lippen, vermengd met bloed; hij had op zijn tong gebeten. Elvin werd
onpasselijk van de geuren van angst en pijn. Zijn hele natuur verzette
zich tegen wat hij moest doen. Maar er was geen andere mogelijkheid:
hij moest Taris tegen zijn wil vasthouden om de kracht van Aza’s Lus
te breken. Zelf had hij niet de minste lust om zich voor haar oogmerken
te lenen en hij kon zich niet voorstellen dat Taris werkelijk van zins
was om deze dame te helpen haar listen te volvoeren.
Nu jammerde Taris, een redeloos, dierlijk janken. Kwijl, snot en bloed
vermengden zich op zijn kin tot roze slijm, dat slierten op zijn kleren
vormde bij het vallen. Het bloeden van zijn polsen werd erger. Het zag
ernaar uit dat Taris zelfs bereid was zijn handen te verliezen, als hij
maar los kon komen. Als hij Vrouwe Aza maar kon volgen, de meesteres
die hij haatte...
`Het spijt me werkelijk verschrikkelijk...’ begon Elvin gejaagd. Hij
kon het niet langer aanzien; misschien moest hij zich een eindje verderop
verbergen totdat Aza’s Lus gebroken was.
Plotseling voltrok zich een verandering in Taris. Hij hield op met
kreunen, en hijgde alleen nog maar. Iets listigs verscheen in zijn
blik, terwijl hij de spanning in zijn kronkelende lichaam liet
verslappen.
`Je vergist je, floorn’, zei hij flemend. `Ik ben van gedachten
veranderd. Ik zal de Vrouwe volgen, om dan haar geheime bedoelingen
te doorgronden. Ik zal haar volgen, maar als spion, begrijp je? Zij
is op weg naar mijn land, naar Bergamon, naar de stervormige hoofdstad
Sol. Zij komt met diplomatieke bedoelingen, en wie kan er beter als haar
gezant optreden dan ik, die het land en zelfs de koning kent? Maar ik
zal haar bespieden en dwarsbomen, en dan...’
`Spaar je adem’, zei Elvin. `Je bent jezelf niet.’ Hij kon de pijn
van de ander voelen. Scheurende, brandende, helse scheuten vlak
onder zijn borstbeen, ter hoogte van de zonnenknoop. Een pijn die
misschien vergelijkbaar was met het gevoel dat Elvin had gehad toen
hij zijn volk moest verlaten... De herinnering dook op als een wolf
uit de mist.
`Wreedheid is niets voor een floorn’, ging Taris verder. De inspanning
om niet te kreunen maakte dat de aderen als kabels op zijn voorhoofd
lagen. `Noch een zucht tot onderwerping... Toe, maak me los. Elvin,
mijn vriend! Dat jij nu mijn beul moet zijn...’
`Het spijt me werkelijk’, zei Elvin, helemaal naar waarheid.
`Dat dacht ik al’, zei plotseling de prachtige, zoete, verleidelijke,
gevaarlijke, dodelijke stem van Aza achter hem. `Jullie dachten toch
niet dat ik in jullie kinderachtige spelletje was getrapt, wel? Die
andere twee, ha! Ik kijk dwars door ze heen. Alleen een idioot zou
die twee aanzien voor stoffelijke wezens. Nee, jullie heb ik nodig
in mijn gezantschap, de invloedrijke Taris, en de eerste onder de
Floorn... Kom nu.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |