Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 15: Elvin de Stralende
4
Op dat moment klonk er hoefgetrappel
op de toegangsweg. Allen keken om naar de poort. Een troep ruiters kwam aangalopperen, daverde
over de brug en stoof de binnenhof op. Daar sprongen de ruiters van hun paarden. Het
waren er zes... nee, zeven. Tot zijn verbazing ontwaarde Elvin welvingen onder hun
gewaden, en bij enkelen golfden lange haren onder hun kappen uit. Een van hen wierp
de teugels aan een knecht toe en kwam op Taris afstappen.
`Taris, broeder!’ riep ze - want het was een vrouw. `Eindelijk zien wij elkander
weer!’
In de verwarring gaf Elvin Rorin een wenk, en de groenling greep Lavendel bij
de hand en maakte zich uit de voeten, tussen de wirwar van gebouwtjes door in
de richting van de varkensstal. De laatste plek waar iemand een koningin zou
zoeken... Elvin zag dat Marente Rorin volgde. Het meisje, dat gedwee meeliep,
zou bij hen in goede handen zijn.
`Almesis, Oudste Zuster!’ riep Taris uit. `Je hebt lang op je laten wachten! In
Sol hoopte ik je te ontmoeten, maar ik moest vertrekken voor je komst. En ook nu
wachten we al dagen; dit beraad is dringend gewenst.’
Elvin hoorde het verwonderd aan. Was deze woeste rijdster met haar
leren beenbekleding nu de beroemde tovenares, de Oudste van de Orde der
Marmalen? Ze wás niet eens oud, iets ouder dan Airam misschien.
De laatste kwam juist aanlopen en knikte door haar knieën voor de
nieuwaangekomene. Ze kuste Almesis’ vingertoppen één voor één. Hoe eerbiedig
het er ook uitzag, het kwam Elvin toch enigszins ongerijmd voor. Sinds wanneer
begroetten ondergeschikten hooggeplaatste gasten op die manier? Onder Mensen
golden strenge scheidingen tussen de standen... Toen herinnerde hij zich dat
Airam van hoge geboorte was.
Maar zijn verbazing werd nog groter. Want Almesis sloot Airam aan haar hart
en riep uit: `Dank je voor dit welkom, Tweelingzuster! Hoe zorgelijk het er
ook uitziet voor de Bewoonde Wereld, dit weerzien vervult me met vreugde!’ En
ook door de andere Marmalen werd Airam hartelijk begroet. Elvin vroeg zich af
of Almesis en Airam werkelijk tweelingzusters waren, of dat die benaming eerder
een eretitel was. In dat geval behoorde Airam ook tot de Marmalen!
Niet eerder had Elvin gezien dat de poort gesloten werd. Maar nu duwden twee
knechts op een wenk van hun heer moeizaam de beide hoge, houten deuren dicht,
zodat de palissade één geheel leek te vormen. Een van hen klom handig langs
een ladder naar boven en ging op een klein platform bovenaan op de uitkijk
zitten.
`De andere Zusters zijn onderweg’, zei Almesis. `Ze komen vannacht - het is
volle maan.’ Dat klonk Taris kennelijk volkomen vanzelfsprekend in de oren,
want hij knikte zonder verder te vragen. `Zelf werd ik opgehouden in het Hoge
Noorden’, ging de Oudste Zuster verder. `Er was een akkefietje met het weer. Het
pakijs rukt op en bedreigt de jachtgronden van de nomaden; ik moest wat
donderwolken regelen. Hoe dan ook, we zijn er, al hebben we de Grote Samenkomst
gemist. Maar jij brengt me zonder twijfel haarfijn op de hoogte.’
Een glas later - Elvin had Taris kort op de hoogte gebracht - was het hele
gezelschap verzameld in de grote zaal. Elvin en Rorin hielden zich onzichtbaar
in een van de slaapnissen. Marente, wier nieuwsgierigheid te groot was om zich
op de achtergrond te houden, had Lavendel in diepe rust achtergelaten op een
zoldertje in de varkensstal. Nu zat ze bij het laaiende vuur in de haard en
deed of ze haar aandacht bij haar spintol had. Taris, Almesis en Airam zetelden
achter de grote tafel op de verhoging. De andere Zusters hadden zich eromheen
geschaard. Knechts bevonden zich niet in de zaal.
Plotseling stond Almesis op, met haar neus in de lucht en snuffelend
als een hond.
`Het stinkt hier!’ zei ze. `Ik ruik kwaadwillige wezens...’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |