Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 16: De Hellemui
3
Elvin had Mensen vaak zien blozen en
wist nu wat ze op zo’n ogenblik moesten voelen. Hij peuterde wat
graankorrels los, strekte zijn hand en liet de vogeltjes ervan
pikken.
`Dat is zo’, zei hij. `Wij nemen niet meer voedsel tot ons dan we nodig
hebben, en wat we eten verbruiken we tot het laatste greintje.’
`Dat wil dus zeggen dat het steentje van de Ziener tot het einde der tijden
in je ingewanden blijft zitten?’
Elvin lachte, ondanks het grimmige vooruitzicht van zijn voorgenomen
tocht.
`In ieder geval tot het einde van míjn tijden!’
Almesis kuste de vogeltjes en liet ze op.
`Mooi zo. Je zult dus aan de vorst van de Onderwereld verschijnen als een
Stralende. En een Stralende sterft pas als hij zelf zijn taak als volbracht
beschouwt en hij het tijd vindt om de Wereld der Levenden te verlaten... Het
zal je vrij staan om terug te keren onder ons stervelingen, indien je dat
wenst.’
`Een pak van mijn hart’, zei Elvin, en hij meende het, hoewel hij het
vooruitzicht om het dolende bestaan in zijn eentje voort te zetten ook
niet erg aangenaam vond. `En u hoopt dat Aza haar dochter tot in de
Onderwereld zal volgen? Maar wat als ze Lavendel gewoon mee terug
neemt?’
Almesis glimlachte, een beetje droevig.
`Ik ben bang, Elvin, dat je de verschrikkingen van de Hellemui en
de macht van de Naamloze enigszins onderschat... Maar het heeft geen
zin je bang te maken. Het gevaar zal vroeg genoeg op je pad komen; ik
hoef je niet ook nog eens nachtmerries te bezorgen.’ Ze sloeg linksaf, wat
betekende dat ze op de terugweg waren naar de palts. `Er is een oud
versje’, ging de Oudste Zuster nadenkend door, `dat ik je wil leren. In
de oude taal van Bergamon luidt het zo: Vic sperge hi berghe hi huün i
huün, mikke werge ti fannerje jikke spün har resün. Dat betekent ongeveer
dit: Neem de weg onder de bergen, onderdoor en rechtdoor, waar het water
je besproeit is de uitgang uit de hel. Het is een kinderrijmpje, maar in
zulke versjes schuilt vaak meer waarheid dan we vermoeden. Onthoud het
maar, misschien komt het je van pas.’
Een poos liepen ze zwijgend door. Elvin herhaalde het kinderversje voor
zichzelf, al wist hij best dat Almesis het alleen maar voor hem had
opgezegd om hem af te leiden. Op een veldje langs het pad oefenden twee
borsten zich op het zwaard. Hun opgewekte kout en het geklikklak van hun
klingen klonken vrolijk op in de al herfstige lucht. `Deze jongelieden’,
zei Almesis, `weten net zo min waarvoor ze zich opmaken als jij. En zo is
het goed. Maar hun leven, en dat van vele, vele anderen, zal van jou
afhangen.’
`Oudste Zuster’, begon Elvin aarzelend. `Er is iets dat me dwarszit sinds
het moment dat ik het opving. Koning Oswel van Saga ontkende dat hij op
vrede uit is. Waarom? Waarom vergieten Mensen zo gretig elkanders
bloed?’
`Van Oswels bedoelingen ben ik niet op de hoogte’, zei Almesis. `Maar
één ding weet ik wel: Saga leeft van de handel in gereedschappen; van
datzelfde metaal kunnen wapens worden gesmeed. Voor deugdelijk oorlogstuig
wordt goudgeld neergeteld. Ik ben bang dat het koninkrijk munt zou slaan uit
een oorlog, en dat Oswel de Eerste dat nooit uit het oog verliest. Helaas,
vele van zijn onderdanen zullen er het leven bij inschieten.’
‘En meer dan hun leven, begrijp ik dat goed?’ vroeg Elvin. Almesis knikte
somber, en zweeg. Meer dan woorden hadden kunnen doen maakte dat zwijgen
indruk op de floorn. In stilte nam hij zich voor zich niet te laten
afschrikken, wat er ook aan bedreigingen, kwellingen of spookverschijningen
op zijn pad mocht komen...
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |