Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 8: De vlucht van de motten

12

Toen zijn tranen opdroogden dacht Elvin na over wat hij gezien, of liever gevoeld had. De nachtvlinders hadden hun achtervolging van Vrouwe Aza niet gestaakt. Ze waren in de kloof afgedaald omdat ze deze route kenden; ze gaven de voorkeur aan het duister boven de tocht door de koude en het licht. Aza’s weg voerde naar het noordwesten, en de motten zouden uit de hoogte precies kunnen zien waar ze zich bevond. Er was een grote kans dat de weg onder de bergen door korter was dan de kronkelende weg boven. Er was een gerede kans dat het reisgezelschap hier nog voorbij moest komen. Er was een kleine kans dat ze hem zouden horen als hij zijn mond dicht bij het gat zou brengen en zou roepen. Elvin klopte het stof van zich af en begon de klim.
Het was niet makkelijk. Hij moest langs de wand klauteren, die ijzig koud was en weinig houvast bood, en daarna langs de zoldering van de grot, ondersteboven hangend, aan zijn nagels, aan zijn tanden desnoods. Elvin begon er dapper aan, maar nadat hij voor de derde keer teruggevallen was, moet hij het opgeven. Een floorn was geen vlieg. Bij zijn laatste val was hij rakelings langs een priemende rotsstaak gevallen, die door een gelukkig toeval alleen zijn kleren doorboord had, en niet zijn lichaam. Maar een volgende keer zou dat niet zo goed hoeven aflopen. Vlakbij het gat komen zou hem niet lukken. Hij zou het van hieraf moeten proberen.
Elvin zat op een klein terras, dat helde in twee richtingen en hobbelig was; erg stabiel of comfortabel was zijn positie niet. Tijdens zijn klimpartijen had hij gemerkt dat op sommige plaatsen de zoldering niet werd gevormd door steen, maar door verijsde sneeuw. Met volharding zou hij misschien kunnen bereiken dat daar stukken van afbrokkelden. Een vuur kon hij niet maken, want hij had niets bij zich. Hij probeerde daarom het enige dat hij kon bedenken: hij verzamelde keien, brak een paar druipsteenkegels af, klauterde terug naar zijn hoge zitplaats en begon op het ijsdak te mikken. Telkens opnieuw moest hij terug om nieuwe ammunitie te verzamelen. Hij verbeeldde zich dat er met de terugrollende keien ook af en toe een stuk sneeuw meekwam, maar zeker wist hij het niet. Toch kon hij niets anders bedenken; als hij boven gerucht hoorde, zou hij het op een schreeuwen zetten, maar dat had geen zin zolang er in de buitenwereld die ijzige stilte heerste. Stil was het in de grot geenszins. Het geweld dat Elvin met zijn stenenregen ontketende, plantte zich voort naar beneden, en uit alle kamers en zalen klonken echo’s van geraas en gerommel.
Maar plotseling dacht hij behalve het gedonder van rollende stenen nog iets anders te horen. Hij bleef meteen doodstil zitten. Ja, er kwam een dreunend geluid van boven! Elvin schreeuwde, en luisterde. Het dreunen plantte zich voort door de ijslaag, en even later hoorde hij duidelijk hakken! Weer riep hij, hij gilde zijn longen uit zijn lijf, maar er kwam geen antwoord. Wel ging het hakken door. Toen hoorde hij een aantal doffe ploffen, niet zo ver boven zijn hoofd. En toen, opeens, viel het daglicht in een enorme baan de grot in. Sneeuw en stenen ploften naar beneden, en daar achteraan een aantal omvangrijke voorwerpen. In het gapende gat verscheen een hoofd, zwart afgetekend tegen de lucht, en voor het eerst sinds lange tijd hoorde Elvin een stem die zei: `Nou, die liggen daar goed.’
Elvin wilde opnieuw schreeuwen. Toen rolde er iets voor zijn voeten, waar het bleef liggen. Hij rook bloed en de geur van angst. Het licht dat door de nieuwe spleet viel toonde Elvin een menselijk hoofd, de ogen starend wijdopen, de keel ruw doormidden gehouwen. Elvin wist plotseling zeker dat hij het gezicht eerder had gezien, in het vergeten stuk van zijn leven. En toen kwam het terug. Het was Windar, bij leven krijgsman van koning Oswel` de Eerste.


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision