Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 11: De Grote Samenkomst

7

Nog geen glas later sloegen Elvin en Rorin de woorden van de Ziener al in de wind. Plotseling waren ze omgeven door soortgenoten, en uitzinnig van blijdschap liet Elvin zich meevoeren in de drom. Een berkenbosje in een ondiep dal vormde hun onderdak, een stroompje helder bronwater laafde hen en koelde hun voeten, braamstruiken onttrokken hen aan het gezicht van pottenkijkers, en behalve de bramen waren er plaatjeszwammen en honing uit een bijennest om feestmalen mee aan te richten. Het was een heerlijk plekje, een echt floornoord. Opeens had Elvin zelfs vrede met de stad, die in de nu stralende zon lag te schitteren.
Rorin was maar een beetje teleurgesteld dat het niet zijn eigen kloon was die naar de Samenkomst gekomen was. Ook Elvin kende dezen niet. Maar hij was zo lang alleen geweest, dat het hem niet deerde. Enkele glazen lang deden ze niets anders dan zich voorstellen en aan elkaar snuffelen. Gershin Beukeblad, Lupin Ravenhorst, Enwin Merelveer, Vervin Berrevoet, Jaldin Kervelveld... Nee, Elvin had ze geen van allen eerder ontmoet, ook niet bij Zonnewendefeesten. Zijn geheugen mocht dan gebrekkig zijn, dat meende hij toch te weten.
Het deed er niet toe. Eindelijk was hij weer onder zijn gelijken! Waar niet alles een doel of nut had, waar geen listige bijbedoelingen op de loer lagen, waar het leven met één moment tegelijk geleefd werd en waar een floorn zich niet voortdurend van alles hoefde af te vragen.
Een verpletterende vermoeidheid kwam plotseling over hem. Dat was de ontspanning, zei Jaldin Kervelveld, hij moest zich afgepeigerd hebben al die tijd dat hij onder Mensen had verkeerd. Ze lagen met z’n tweeën tegen een van de heuvelruggetjes, kauwden op een grasspriet en keken uit over de vlakte. Achter hen klonk het vrolijke gelach en gepraat van de anderen. Iemand speelde op een fluit, vlugge voeten wervelden over de geurende aarde, een woordspelletje kaatste heen en weer tussen twee boomtoppen. Eindelijk thuis, dacht Elvin.
Toen bedacht hij dat er iets ontbrak. In de hele drom was geen enkele pop, geen enkele groenling.
`Waar zijn jullie kleintjes?’ vroeg hij. `Hebben jullie ze achtergelaten bij een andere kloon?’ Dat was in hoge mate ongebruikelijk, maar misschien had deze kloon een uitzondering gemaakt vanwege de oorlogsdreiging.
`Eh... ja’, zei Jaldin. `Zal ik nog wat honing halen? Er is genoeg, de bijen vinden het goed.’ `Graag’, zei Elvin. Toen Jaldin even later terugkeerde, zette hij het gesprek in rijmvorm voort. Elvin had moeite het bij te houden; te lang had zijn taal alleen maar betekenis hoeven hebben, was de vorm niet belangrijk geweest. Hij voelde zich dom en traag.
`Waarom zijn jullie gekomen?’ vroeg hij.
`Van deze plek konden wij alleen maar dromen’, antwoordde Jaldin - zonder echt te antwoorden. `Sol met zijn blinkende witte wallen zou ons als woonst niet erg bevallen, maar we dachten dat het ons wel zou lijken om er uit de verte naar te kijken.’
`Het is hier wel druk, drukker dan ons doorgaans zint’, wierp Elvin tegen.
`Ga je op zoek naar het geluk, bezin dan wel eer je begint’, zei Jaldin vrolijk. `Wat ons hierheen dreef, was het tij. Als niemand achterbleef, horen wij er dan niet bij? Zoals de wind waait, vaart ons vletje...’ Hij keek Elvin afwachtend aan.
`Eh... gaat dit ons dan niet boven het petje?’ vroeg hij. Meteen schaamde hij zich over het weinig elegante antwoord.
`Misschien, misschien, we zullen zien...’ zei Jaldin. `Ach Elvin, die wind heeft ons jou gebracht, aan het einde van een lange nacht... Bij ons aangeland, een floorn van naam. Van land naar land al snelt jouw faam! Wees welkom, Elvin, je bevindt je onder vrinden...’
Hij, befaamd? Maar Elvin vroeg niets, want hij besefte dat Jaldin nog niet één keer echt had geantwoord. Had de Ziener gelijk gehad toen hij hen waarschuwde?


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision