Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 9: Een opdracht voor Taris

5

De hellingshoek werd flauwer en Elvins vaart stokte. Hij zette zich schrap, bleef stilliggen en struikelde overeind. De twee knechten in hun zwarte wapenrusting waren inderdaad blijven staan, en keken verbluft omhoog, want ze bevonden zich nog altijd een eind onder Elvin. Zonder acht te slaan op de straaltjes bloed die uit verscheidene wonden stroomden, riep Elvin hen toe: `Wacht! Ik heb een belangrijk bericht!’
`De floorn! Hij leeft nog!’ riep een van de twee. De ander begon omhoog te klimmen. Elvin besefte dat zijn toestand hachelijk was. Ze hadden kennelijk gemeend dat hij dood was, te pletter gestort. Als ze hem te pakken kregen, zouden ze het hun plicht achten hem zo snel mogelijk bij hun meesteres af te leveren. Dan had hij voor niets zijn leven gewaagd... Hij moest snel denken. En denken viel hem moeilijk nu de levenskracht hem snel ontvlood...
Maar de oplossing diende zich vanzelf aan. Want de man die Brak heette, vroeg zodra hij Elvin bereikt had: `Ben je aangevallen? Is er daarboven iemand?’
`Een ruiter’, hijgde Elvin - hij hoefde nauwelijks toneel te spelen. `Hij schoot op me met pijl en boog.’ Hij wees op een wond aan zijn arm. `Ik verloor mijn evenwicht en viel. Maar’, ging hij met hernieuwde zekerheid verder, `wat belangrijker is: hij zag mij aan voor Aza’s dochter. “Lavendel, Lavendel!” schreeuwde hij toen hij me zag. Een ander die ik niet kon zien antwoordde, en toen schoot hij op mij. Iemand heeft het op Lavendels leven voorzien!’
`Hoe zagen ze eruit?’ wilde Brak weten, en zijn metgezel vroeg: `Waren er meer dan twee?’
Elvin schudde zijn hoofd.
`Ik ben er zeker van dat er maar twee waren. Wij Floorn hebben een scherp gehoor en ik heb niet méér hoefgetrappel gehoord.’ Hij keek Brak, de ruwste van de twee, gespeeld angstig aan. `Maar ze zijn gewapend en sterk, krachtige mannen. Jullie moeten de Vrouwe waarschuwen en hulp halen!’
`Hulp halen!’ smaalde Brak. `Dacht jij dat wij twee kerels niet aan konden? Wij zijn van de duvel niet bang, wel, Durk?’
Durk was al op weg naar boven.
`We lusten ze rauw!’ riep hij. `Hoe waren ze gekleed, floorn? Ik wil weten met wie we te maken krijgen.’
`Ze waren in het blauw’, zei Elvin, `gekleed als soldaten...’ Hij deed of hij luisterde. `Hoor! Ze keren terug! Horen jullie de paardenhoeven?’
`Ik hoor niks’, zei Brak die snuivend en puffend ook aan de weg recht naar boven was begonnen.
`Krijgslieden van dat hondsvot van een Oswel dus!’ brieste Durk.
`Ze denken zeker dat ik - dat Lavendel dood is’, zei Elvin. `Ze denken dat ze hun opdracht hebben volbracht.’ Zouden de mannen werkelijk zo dom zijn om zijn verhaaltjes te geloven?
Het had er alle schijn van. De wapenknechts hadden nu de weg bereikt en schenen te overleggen of ze die moesten volgen, of de kortere weg recht omhoog nemen. Elvin, die de afstand tussen hen liefst zo snel mogelijk zo groot mogelijk zag worden, riep: `Ga ze achterna! Ze mogen niet ontkomen! Het zal een les zijn voor die verraderlijke koning als zijn moordenaars niet terugkeren!’
Natuurlijk zou het eigenlijk veeleer in Aza’s voordeel zijn als ze zo snel mogelijk op de hoogte werd gebracht van een dergelijk verraad - als dat niet aan Elvins fantasie ontsproten was - en als Oswels beulen hem zouden rapporteren dat ze Lavendel hadden gedood. Maar dat scheen niet bij de mannen op te komen. Met grote sprongen klommen ze verder de berg op, Elvin krachteloos achterlatend. Somber staarde Elvin naar de vele dunne straaltjes bloed, die snel verdampten.


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision