Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 6: Werefried en Lavendel

5

De wijsgeer overhandigde een voorwerpje aan Vrouw Aza. Elvin boog zich ver voorover om het te kunnen zien... en viel halsoverkop uit de boom.
Tot zijn verbazing besteedde Aza nauwelijks aandacht aan hem - terwijl ze toch in de mening had moeten verkeren dat hij al weg was, met haar gevolg achter haar eigen koets.
`Stumper’, zei ze alleen. Ze bekeek het voorwerp in haar handen en Elvin keek maar mee, want zijn nieuwsgierigheid won het van zijn aandrang om te vluchten.
Op de bleke, fijngevormde handpalm van de Vrouwe lag een eikel. Een doodgewone eikel, groen en bruin, die in de herfst overal te vinden waren - Elvins gedachten stokten. Het was nog geen herfst, en deze eikel zag eruit alsof hij net van zijn steel gevallen was. Toen hij zijn reukzin inspande, viel hem een kamferachtige geur op, en toen hij zijn ogen scherper instelde zag hij dat er tekens in gegraveerd waren. Misschien toch niet helemaal een gewone eikel.
Vrouwe Aza sloot haar hand en knikte peinzend.
`Semper querci robur’, mompelde ze. De woorden kwamen Elvin vaag bekend voor. Hij moest ze ergens gelezen hebben. `Hyundai malikante’, zei Aza; Elvin herkende het als een vertaling in het Mandiporaans. En daarna vertaalde ze het in wat haar eigen taal moest zijn: `Getsba kel mamjuk’. Eeuwig de macht van de eik...
`De eik spreidt haar kroon boven mijn familiewapen’, zei Werefried met gebogen hoofd. Het leek alsof hij Aza eer betoonde, maar Elvin, die kleiner was, zag dat zijn ogen onder de borstelige wenkbrauwen het gezicht van de Vrouwe scherp in de gaten hielden. De verandering in Vrouwe Aza was opmerkelijk.
`U bent de koning van Mandipor?’ vroeg ze met een glimlach waar zelfs Elvin bijna voor smolt.
`Ik was de oudste zoon van de vorige koning, Gamnelan’, zei Werefried, `maar ik heb mijn rechten op de troon afgestaan om mijn leven aan de wetenschap te kunnen offeren. De huidige koning Berthelan is mijn broer.’ Onwillekeurig keken ze nu alle drie naar het westen, waar achter het bos en over de vlakte, aan de andere kant van de Boven-Pikon het rijke koninkrijk Mandipor lag. Elvin wist niet of hij er ooit had vertoefd, maar de naam riep vage echo’s op in zijn herinnering.
De glimlach van Aza verstrakte iets, maar ze bleef vriendelijk.
`Ik mag natuurlijk niet hopen dat u mij wilt bijstaan in mijn missie’, zei ze. `Een zo groot wijsgeer heeft andere dingen aan zijn hoofd dan aardse zaken.’
Werefried boog zijn hoofd weer.
`U zoudt mij geen groter genoegen kunnen doen dan mijn nederige diensten te aanvaarden’, zei hij. En mompelend er achteraan: `Die klootviool van een tovenaar heeft me dan toch een plezier willen doen.’
`Goed’, zei Aza, opeens kort nu. `Volg mij dan. En jij ook natuurlijk, floorn. We hebben haast; ik wil vóór de herfst invalt de bergen over zijn.’ Ze verwijderde zich, met een plotselinge gezwindheid die Elvin deed vermoeden dat ze hier alleen was achtergebleven om zich aan Werefried te vertonen - in al haar schoonheid. En dat moest betekenen dat ze geweten had dat de wijsgeer hier rondzwierf - haar vermogens moesten groter zijn dan hij tot nu toe had aangenomen.
Het gaf hem een ongemakkelijk gevoel. Had ze niet gezien dat Galvin met de rest van het gezelschap vertrokken was? Of wist ze dat heel goed, net zoals ze wist dat Elvin hier had willen achterblijven? Maar in dat geval moest ze ook weten waar Taris zich verborgen hield... Hij tuurde naar de plek waar hij Taris had achtergelaten. En juist van die kant klonk een kreet door het bos, een kreet van pijn, afschuw en, vreemd genoeg, verlatenheid.


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision