Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 8: De vlucht van de motten

1

`Jij? Een heler?’ vroeg de kok spottend, maar hij had zijn ogen nadenkend dichtgeknepen.
Elvin keek rond voor hij antwoord gaf. Groeien deed hier niet veel. De kruiden die hij zou kunnen gebruiken tierden op grazige plekjes, in de halfschaduw aan de rand van bossen waar de aarde bruin en kruimig was, aan de oever van beekjes die lager gelegen landen doorsneden, of op de hoge zandgronden tussen de heide. Gisteren nog zou hij genoeg bijvoet hebben kunnen vinden - als hij maar geweten had dat hij het nodig zou hebben.
`Dat dacht ik wel’, knikte zijn metgezel. `Floorn zijn handiger met praatjes dan met daden, nietwaar.’
`Er moet hier toch wel ergens water zijn?’ vroeg Elvin aan de soldaat, nog steeds rondkijkend door het stoffige dal. Met zijn schouder wees de krijgsman naar een gat in de grond, waarboven een emmer bungelde aan een gammele houten schraag. Elvin liep er naar toe en boog zich over de put. De stank die eraf kwam, leek erop te duiden dat er een kadaver in lag te rotten. Maar het was hem niet om het water zelf te doen. Met zijn spitse vinger voelde hij aan de grond om de put heen. Hij krabde eraan en wreef de fijne korrels tussen zijn vingertoppen. Ja, het was de goede soort. Hij wenkte de soldaat.
`Witte leem was beter geweest’, zei hij, `maar hiermee kan het ook. Schraap wat van die leem af en maak er een papje van met wat water. Geef dat aan de zieken, elke twee uur een lepeltje, en laat ze verder vasten. En haal dat kreng uit de put.’
De soldaat trok zijn wenkbrauwen op, keek Elvin even aan en schokschouderde. Hij wenkte twee van de uitgeblusten, die mager waren als skeletten maar minder ziek leken dan de rest, en droeg ze op Elvins raadgevingen uit te voeren.
`Leem’, zei de kok hoofdschuddend.
`Mijn beste vriend was, lang geleden, in de leer bij Perel Beiboom’, zei Elvin onverstoorbaar. `Je zult toch wel eens van Meester Perel gehoord hebben?’
`Dat wel’, gaf de kok toe. `De vorige koning van Mandipor, Gamnelan, heeft hem eens een fortuin geboden om bij hem in dienst te treden. Rare snuiter; hij weigerde.’
`Tja’, zei Elvin - hém verbaasde het niet.
Ze bleven net lang genoeg in het dal om zich ervan te vergewissen dat de paarden goed onderdak kwamen in een van de diepere grotten. Twee knechts gingen op onderzoek uit en vonden een dal verderop waar nog wat begroeiing was, zodat de dieren wat konden grazen. In de huifkar was een bescheiden voorraad haver opgeslagen. Het voedsel zou karig zijn, maar net voldoende. Elvin ging afscheid nemen van zijn zilvergrijze merrie. Hij zong haar zachtjes een floornliedje in het oor: Scheiden wij vandaag, dan wacht ons een weerzien, blijven we bij elkaar, dan wordt het maar weerzin. Ik zie je zo graag, dat ik keer als de weerga, ik kom zo graag weerom, dat ik liefst maar gauw ga. Flux bewoog haar oren en duwde haar snoet in Elvins oksel, ten teken dat ze het met hem eens was.
`Vooruit’, zei de kok. `Hou op met dat gefleem en ga mee. Het zal nog moeite genoeg kosten om de anderen in te halen.’
Ze namen dezelfde weg terug die ze gekomen waren. Maar toen ze langs het stenige pad omhoog klommen, net om de bocht en uit het zicht van de tenten, ontmoetten ze enkele van de uitgeblusten. Een ervan maakte zich los uit de groep, liet zich op de knieën vallen en omklemde Elvins benen.
`Ga niet weg, heelmeester!’ smeekte hij. `Blijf bij ons en maak ons beter!’


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision