Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 6: Werefried en Lavendel

1

`Je wilt toch niet wegvliegen?’ vroeg Taris schamper. `Ik heb gehoord dat de Floorn dat kunnen, maar reken er niet op dat ik zomaar weg kan fladderen. Trouwens, ik geloof het niet. Alleen heksen kunnen vliegen, en dan nog geloof ik dat ze hun lichaam gewoon achterlaten en alleen hun astrale wezen op pad sturen. Vergeet trouwens Aza’s Lus niet.’ Ondanks zijn smalende woorden keek hij Elvin nieuwsgierig en zelfs gretig aan.
Maar Elvin kwam er niet aan toe zijn plan uit de doeken te doen. Er klonken kreten en wapengekletter, paarden hinnikten onrustig en even later hoorden ze hen weg galopperen. Het rumoer kwam van de andere kant van de vuurplaats en door de gloed konden Taris en Elvin niet goed zien wat er gebeurde. Ze sprongen op en renden om het vuur heen. Taris telde snel: vier van de paarden waren weg. Vier van de mannen ook. Maar de andere mannen gingen gewoon door waarmee ze bezig waren: het invetten van een zadel, het poetsen van een gesp, het klaarmaken van Aza’s slaapplaats, het oprakelen van het vuur... Op enige afstand van de koets zat de voormalige vorst van Nebel met een boekje op zijn knieën en een schrijfveer in zijn hand, en hij was de enige die oplettend in het duister van het woud tuurde. Elvin bleef achter toen Taris op hem af slenterde en blijkbaar vroeg wat er aan de hand was; maar de man kreeg geen antwoord en bleef tevergeefs rondhangen in de buurt van de kamerdienaar.
Toen de vier wapenknechten terugkeerden, onder hevig gekraak en luid gepraat waar de nachtdieren van schrokken, kreeg Elvin een schok. Daar verscheen waar hij net nog aan had gedacht - maar toen als een kans om te ontsnappen. En nu!
Toen begreep hij dat dit een kans wás. Hij schoot op Taris af en trok hem mee achter de koets. Vandaar siste hij hem toe dat hij hem moest volgen, en zonder te aarzelen schoot hij zelf het dichte struikgewas in.
Op veilige afstand - maar niet té ver, hij wilde weten wat er verder gebeurde - fluisterde hij: `Dit bedoelde ik! Ze moeten onze plaats innemen!’
`Wie?’ vroeg Taris verdwaasd. `Wie was het? Een man, ik dacht even dat het een van mijn vroegere collega’s was, van de garde van Oswel...’
`Het is jouw eigen afspiegeling’, verklaarde Elvin. Was het mogelijk dat hij iets wist dat Taris onbekend was? `Bij onze val in het Ven der Vergetelheid hebben we op de een of andere manier een tweede ik gekregen, een schaduw, een schim in onze gedaante - ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Ze volgen ons. Die ander, de floorn, is ook in de buurt. Ik heb hem gezien. Een floorn in een meidoorn en ik dacht nog: dat zou een floorn nooit doen, die doorns scheuren ons aan flarden... Maar het kon gerust, want hij ís niet meer dan een flard, een vlaag mist die mijn vorm heeft aangenomen...’
Taris schudde hem door elkaar.
`Als er niets zinnigs uit je komt, houd dan je mond’, zei hij. Zijn gezicht lichtte wit op in het donker en zijn mond was vertrokken in een pijnlijke grimas. `En als het jou hetzelfde is, ga ik terug, want ik verrek van de pijn.’
`De Lus?’ vroeg Elvin vol ontzag.
`Die Lus ja, die verdomde rot-lus.’ Hij begon zich een weg te banen in de richting van het vuur, waarvan het schijnsel tussen de stammen en het gebladerte flakkerde. Hij volgde Taris enkele stappen, toen hield hij hem tegen.
`Ga niet helemaal terug... is de pijn al minder? Kun je even stoppen, dan leg ik je mijn plan uit.’



volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision